Het is vaste jurisprudentie dat voor wat betreft de voorzienbaarheid van schade geldt dat ten tijde van de aankoop niet de schadeveroorzakende ontwikkeling voorzienbaar behoeft te zijn. Het kan ook een andere planologische mogelijk ontwikkeling zijn, waarmee bij de bepaling van de biedprijs rekening dient te worden gehouden. Indien ten tijde van de aankoop een andere ontwikkeling voorzienbaar was dan de uiteindelijk gerealiseerde ontwikkeling, dient die verwezenlijkte ontwikkeling te worden vergeleken met ten tijde van de aankoop kenbare ontwikkeling. Zie bijvoorbeeld Doesburg AbRS 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1882 en AbRS 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1375 (Zandvoort).
Een en ander is ook aan de orde in deze uitspraak. In de uitspraak Doesburg ging het om de voorzienbaarheid op basis van een structuurplan. In de zaak Zandvoort om voorzienbaarheid uit hoofde van de ten tijde van de aankoop geldende bouwverordening. In casu om het ten tijde van de aankoop vigerende bestemmingsplan.
Het lijkt er op dat de Afdeling bij niet-uitgeoefende wijzigingsbevoegdheden en niet-uitgeoefende afwijkingsbevoegdheden eenzelfde van de hierboven aangehaalde uitspraken afwijkende lijn hanteert. Zie AbRS 16 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT0549, Wijzigingsbevoegdheid Echt en AbRS 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3139, Wormerland. Zij kunnen in het kader van de voorzienbaarheid een rol spelen, als de als gevolg van de planologische wijziging gegeven bouw- of gebruiksmogelijkheden min of meer op één lijn te stellen zijn met die welke op grond van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid hadden kunnen worden gerealiseerd en de conclusie gerechtvaardigd is dat de planologische verslechtering in beide gevallen ongeveer dezelfde is.
Het moet voor juist worden gehouden, dat de formulering een beperking inhoudt ten opzichte van de lijn uitgezet in onder meer de uitspraak Doesburg. Mijns inziens kan dat niet worden gerechtvaardigd door het verschil tussen een beleidsvoornemen op basis van bijvoorbeeld een structuurplan of structuurvisie en de in een bestemmingsplan opgenomen maar nog niet uitgeoefende afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid. De afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid kan worden aangemerkt als vastgesteld planologisch beleid (en is mijns inziens meer dan een beleidsvoornemen), dat indien uitgeoefend in beginsel tot voorzienbaarheid zou leiden. Het verschil moet hem dan zitten in het niet-uitgeoefend zijn van het beleid. Maar het “niet-uitgeoefend zijn, geldt voor beleidsvoornemen op basis van een structuurplan of ander (niet in het bestemmingsplan opgenomen) beleid ook (zie Doesburg). Dat laatste beleidsvoornemen staat bovendien verder af van beleid opgenomen in een bestemmingsplan. Het onderscheid ontgaat mij derhalve. Mijns inziens zou aan een niet-uitgeoefende afwijking- of wijzigingsbevoegdheid derhalve wel (en mogelijk zelfs eerder) de voorzienbaarheid dienen te kunnen worden afgeleid.
Zie AbRS 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:728.
Zie voor meer jurisprudentie de kennisbank planschade onder het trefwoord: Voorzienbaarheid.
Ontvangt u onze gratis digitale nieuwsbrieven planschade nog niet ? U kunt zich hier aanmelden.